Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op het primair onderwijs

 

Artikel 70a Leerlinggebonden budget
1
Indien op verzoek van de ouders van een leerling voor wie op basis van een beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra een leerlinggebonden budget beschikbaar is, die leerling wordt ingeschreven bij een school, dan wel indien een dergelijk budget beschikbaar komt voor een leerling die al staat ingeschreven bij een school, meldt het bevoegd gezag van die school die inschrijving, respectievelijk het beschikbaar komen van een leerlinggebonden budget voor de desbetreffende leerling, aan Onze minister.
2
Indien sprake is van een eerste inschrijving bij een school als leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, dan wel indien een leerlinggebonden budget beschikbaar komt voor een leerling die al staat ingeschreven bij een school, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de inschrijving, respectievelijk het beschikbaar komen van het leerlinggebonden budget, aan het bevoegd gezag van die school ten behoeve van die leerling een leerlinggebonden budget toegekend, dat wordt berekend op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze. De omvang van het leerlinggebonden budget is afhankelijk van de onderwijssoort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard, waarbinnen onderscheid kan worden gemaakt op grond van leerlingkenmerken. Indien een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt, dan wel blijft, ingeschreven bij een speciale school voor basisonderwijs, meldt het bevoegd gezag de reden voor inschrijving, respectievelijk het ingeschreven blijven, bij die speciale school voor basisonderwijs aan Onze minister.
3
Indien ten behoeve van een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is in het lopende schooljaar dat budget aan het bevoegd gezag van een school is toegekend, wordt bij inschrijving van die leerling bij een andere school, het in het tweede lid bedoelde leerlinggebonden budget aan het bevoegd gezag van laatstbedoelde school toegekend met ingang van het nieuwe schooljaar.
4
Het bevoegd gezag van de school is verplicht een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van het leerlinggebonden budget te besteden bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waarbinnen onderwijs wordt gegeven van de soort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard of van de soort die behoort tot hetzelfde cluster als de onderwijssoort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard. Het in de eerste volzin bedoelde deel kan voor de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, verschillend worden vastgesteld. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een leerling die toelaatbaar is verklaard tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van de Wet op de expertisecentra.
5
Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, geeft het bevoegd gezag tevens aan bij welke school bedoeld in de Wet op de expertisecentra het in het vierde lid bedoelde deel van het leerlinggebonden budget wordt besteed. Op grond van deze melding kent Onze minister dat deel van het leerlinggebonden budget toe aan laatstbedoelde school.
6
In afwijking van de tweede volzin van het tweede lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald in welke gevallen en in welke mate de omvang van het leerlinggebonden budget bij inschrijving, dan wel het ingeschreven blijven, van een leerling bij een speciale school voor basisonderwijs lager wordt vastgesteld dan bij inschrijving van die leerling bij een basisschool.
7
Een krachtens het tweede, vierde en zesde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •